Biodiversiteit. Je wordt er mee om de oren geslagen in het nieuws. Er zijn mensen die het woord niet meer kunnen horen, en er zijn er die ten strijde trekken tegen alles wat de biodiversiteit bedreigt.
Ik zit daar vermoedelijk ergens tussen in. Ik maak me zorgen dus ik probeer zo weinig mogelijk bij te dragen aan de achteruitgang van biodiversiteit. Dat kan bijvoorbeeld door het kopen van biologische producten, minder vlees te eten en groenten van het seizoen op tafel te zetten. Ik eet dus veel koolsoorten deze winter. Hopelijk komende winter uit eigen moestuin.
Maar wat is nou eigenlijk biodiversiteit? Op de website van de Wageningen Universiteit lees ik:
“Biodiversiteit is kortweg de verscheidenheid aan leven – van een slootwaterdruppel tot een compleet bos, een oceaan of zelfs de aarde als geheel. Biodiversiteit omvat alle soorten planten, dieren en micro-organismen, maar ook de enorme genetische variatie binnen die soorten en de variatie aan ecosystemen waarvan ze deel uitmaken, van weiland tot wetland, van rivier tot estuarium en van bos tot woonwijk. Het gaat dus lang niet alleen over bloemen, bomen, koralen en aaibare beesten. Het begrip omvat het totaalpakket aan levende organismen en systemen – en de interacties daartussen.”
Ha, lees ik daar het woord ‘woonwijk?’ Dat is dan een mooi bruggetje naar onze stadstuinen. We hoeven het niet ver van huis te zoeken. (Trouwens: wij zelf bestaan bij de gratie van biodiversiteit). Hoe is het gesteld met het leven in de tuin? Van stenen tuinen weten we dat daar niet veel te (be)leven valt, afgezien van wat onkruid tussen de tegels, een mierennest dat het terras ondermijnt en de algengroei die de eigenaar van de zwarte tegeltuin de zo gehate kleur groen bezorgt.
De basis van al het leven is de bodem. In elke kruimel aarde leven talloze organismen die zorgen voor een gezonde bodem waarop planten en bomen kunnen groeien. De bekendste aardbewoner is ongetwijfeld de regenworm. Over dit belangrijke diertje wil ik wel eens wat meer weten.
Regenwormen zijn onder te verdelen in strooiseleters, grondeters en pendelaars. Er komen in totaal een kleine 25 soorten regenwormen voor. De kleine strooiseleters zijn roodachtig en behalve in de grond zijn ze ook actief daar boven tot soms in de dakgoot aan toe. Ze eten bladresten. De grondeters zijn grijs gekleurd en leven dieper onder het aardoppervlak. Daar eten ze organisch materiaal dat al wat verteerd is. De pendelaars zijn grijs met een paarse kop. Zij bewegen zich meestal verticaal in de grond en trekken blaadjes van de oppervlakte naar beneden.
Het lijf van de regenworm lijkt met zijn ringen wel wat op een stofzuigerslang. Op zijn lijf heeft hij een slijmlaag waardoor hij gemakkelijk over de aarde glijdt. Het zadel lijkt op een zwembandje en produceert het slijm. Longen heeft hij niet: via de slijmlaag neemt hij zuurstof op. Kop en kont zijn met enige moeite van elkaar te onderscheiden: de kop is iets spitser. Hij heeft ook geen ogen: door middel van lichtgevoelige plekken aan de voor- en achterkant kan hij licht waarnemen. Wormen zijn vooral nachtactief. Een regenworm kan niet horen maar neemt wel trillingen waar met zijn ragfijne borstelhaartjes. Ook kan hij zich hiermee schrap zetten wanneer een merel hem uit zijn gang probeert te trekken. Een regenworm schijnt 10 harten te hebben en is hermafrodiet: dat wil zeggen zowel mannelijk als vrouwelijk.
Wat doen ze?
Regenwormen zijn nuttige dieren. Uitkomst van een onderzoek van de Wageningen Universiteit liet zien dat er een toename van 25 % gewasproductie is op een akker met veel regenwormen. Wormen verbeteren de structuur van de bodem. Regenwater zakt sneller in de bodem door lossere grond en plantenwortels vinden beter hun weg. Ook zorgen regenwormen voor een betere verdeling van organische stof. Behalve dit alles zijn ze voedsel voor bijvoorbeeld vogels en mollen.
Er doen gekke verhalen de ronde over wormen: zo zouden ze weer aangroeien wanneer ze door de spade van een tuinier in tweeën worden gehakt. Meestal komt de worm er niet goed vanaf bij een dergelijk ongeluk. Afgezien van het risico van de verwonding, gaat de achterste helft van het wormenlichaam gewoon dood. Met een beetje geluk overleeft het voorste deel.
Charles Darwin heeft 40 jaar besteed aan het onderzoeken van het gedrag van de regenworm. De biljartkamer werd opgeofferd en ingericht als laboratorium. Na proeven ontdekte hij dat de regenworm het liefste wortels en kersen op het menu heeft. Een kennelijke voorkeur voor zoet. Verder staat hij vanwege de trillingen niet graag bovenop een piano. Later onderzoek wijst uit dat het blad van de populier en de els favoriet zijn, en dat het blad van de blauwe regen en bamboe hem niet smaakt.
Wat kunnen wij doen om het de wormen in onze tuin naar de zin te maken? Beloop de grond niet te veel zodat deze niet verdicht. Laat afgevallen blad liggen zodat wormen voldoende voedsel kunnen vinden. Laat de grond zoveel mogelijk met rust en begroeien met bodembedekkers zodat deze niet uitdroogt in de zomer.
Als je geen tuin hebt kun je ook een wormenhotel kopen of zelf maken. Op internet zijn talloze handleidingen en modellen te vinden. Voor een wormenhotel gebruik je compostwormen. Regenwormen zijn niet geschikt. Je voert ze met kleingemaakt groente- en fruitafval, maar ook karton, koffiedik en wat bladeren. Het vocht dat vrijkomt is geconcentreerde wormenmest en gebruik je flink verdund voor je kamerplanten. Een goed beheerd wormenhotel stinkt niet.
Via de links hieronder vind je een beschrijving om zelf een wormenhotel te maken en meer informatie over wormen op het weblog van de Wageningen Universiteit.
https://buitenleven.nl/wormenhotel-diy/