Afgelopen week was ik bij een lezing van Niels de Zwarte, adjunct-directeur van Bureau Stadsnatuur Rotterdam. De lezing die “Biodiversiteit in je eigen stad en straat” heette, ging over het aanpassingsvermogen van dieren en planten om in de stad te overleven. 

Niels liet om te beginnen voorbeelden zien hoe dieren omgaan met het door de mens veroorzaakte afval. Zo werd een nest van ijzeren materialen in de haven van Rotterdam gevonden. Lekker stevig! Tragischer is de welbekende egel die met zijn snuit vast kwam te zitten in een beker van een fastfoodketen en dat met de dood moest bekopen.

De grootste problemen door uitdijende stadsgebieden (lees verstening) zijn verlies van biodiversiteit, stikstof en klimaatverandering. 

De biodiversiteit in Nederland is met 70 % gedaald in de laatste 30 jaar. Wij mensen zien onszelf niet als onderdeel van biodiversiteit en de visie  is meer ego- dan eco-gericht. In feite snijden we onszelf daarmee in de vingers door de natuur om ons heen te veronachtzamen. Met het uitsterven van bijen worden voedselplanten niet meer bestoven en zullen oogsten mislukken. Het verdwijnen van allerlei insecten betekent het ontbreken van belangrijke schakels in de voedselketen waardoor plagen toenemen omdat het evenwicht verstoord raakt. Dat zijn nog maar een paar voorbeelden. 

Bepaalde soorten planten en dieren profiteren van de stadse omgeving. Zij zijn in staat om zich aan te passen aan verstoringen. De merel bijvoorbeeld was vroeger een schuwe bosvogel maar nu een stadsvogel die zijn zang aanpaste om boven het omgevingslawaai uit te komen. 

Zeehonden bij de waddeneilanden zijn schuw en lastig te benaderen. Op de 2e Maasvlakte zijn ze veel minder schuw, gewend als ze zijn aan de drukte in de omgeving. Dieren zijn dus tot flinke aanpassingen in staat. 

Ik zou het wel weten als ik een merel was. Dan gaf ik mooi de voorkeur aan het bos boven de stad met haar herrie, katten en uitlaatgassen. Maar dieren zijn opportuun en zien dus mogelijkheden in de stad.

Zij hebben daarvoor 5 dingen nodig: voedsel, veiligheid(schuilen en rusten), gelegenheid tot voortplanting, verbindingen (om bijvoorbeeld van het ene naar het andere gebied te komen) en variatie. Voedsel is er vaak volop te vinden. Hele zakken brood worden leeggeschud boven de sloot. Daar profiteert helaas ook de rat van.

Mussen en spreeuwen kunnen bijvoorbeeld schuilen onder dakpannen. Tenminste, als dat het type dakpan is waar zij onder kunnen. Er gaan steeds meer stemmen op voor meer natuur-inclusief bouwen. 

Variatie is het hebben van bijvoorbeeld natte of droge biotopen op bepaalde plekken. Er zijn veel verschillen in de stad zodat specifieke planten er kunnen gedijen. Denk maar aan varens die in de grachtenmuren groeien. 

Niels vertelde over het belang van stadsnatuur.  In de eerste plaats is de waarde intrinsiek, dat wil zeggen de waarde die habitat, flora en fauna er zelf aan ontleent. 

Op de tweede plaats levert stadsnatuur ecosysteemdiensten, zoals schonere lucht, schaduw, verkoeling en gevoel van welzijn. Ik vrees dat dit laatste nog weinig begrepen wordt door stadsbewoners die hun tuin volledig bestraten, maar ook door sommige bestuurders en woningcorporaties.

Natuurbeleid in de stad is veelal afhankelijk van de al of niet groene ambities van gekozen politieke partijen. Gouda heeft veel bermen ingezaaid met wilde bloemen, ook met carnavalsmixen; soorten als klaprozen en korenbloemen die volgens Niels de Zwarte minder waardevol voor insecten zijn dan inheemse planten. Toch heeft Gouda een paar jaar geleden een prijs gekregen als bovenste beste bermbeheerder. Maar het kan dus nog beter.

Een berm betekent een leefgebied voor insecten. Wanneer je alles in één keer maait doe je de volledige levenscyclus van insecten teniet. Mozaiek maaien, een deel wel en een deel niet, zal de insectenpopulatie ten goede komen. 

Ook het maaibeheer van riet zou gefaseerd moeten gebeuren. Libellenlarven leven 1 tot 3 jaar in het water voordat ze volwassen zijn. In Gouda worden relatief veel bomen gekapt. Behoud van bomen en struiken is belangrijk voor het ecosysteem in de stad. 

Eerder schreef ik over de grove wijze van beschoeien waarbij niet vanuit ecologisch perspectief werd gekeken in hoeverre dit het onderwaterleven zou schaden. Midden in de paaitijd van vissen werden tussen waterplanten drijven bokken aangebracht en werd er beschoeid. 

De eerste jonge eendjes  van dit jaar zag ik samen met moedereend zwemmen in een beschoeide plas waar de jonge eendjes niet konden schuilen en geen voedsel konden vinden. Het schijnt toch al niet zo goed te gaan met de wilde eend. Ik vermoed dat deze wijze van werken met geld te maken heeft.

Wij tuiniers kunnen zorgen voor langdurige bloei van veel verschillende soorten bloeiende planten in de tuin, zodat bijen voldoende voedsel vinden. En dan niet de met anti-schimmel doordrenkte plofplanten uit de supermarkt of het tuincentrum, maar biologisch gekweekte. Niels vertelde dat het gif in de hele systeem terug te vinden is, dus niet alleen bijen of insecten leggen het loodje maar het schaadt ook vogels en egels.  Een ander gifprobleem dat hij aanhaalde zijn kattenharen die vogels voor hun nest gebruiken. Die zitten vol met neurotoxinen van de vlooienbanden. 

Niels de Zwarte pleit voor een goede balans tussen stad en groen. Zorg dat natuur in de stad niet verder versnippert, en haal niets af van bestaande stadsnatuur.  

Er liggen dus opgaven voor de politiek, het gemeentelijk groenbeleid en de zich voorzichtig ontwikkelende bewustwording bij woningcorporaties. Intussen maken wij  voor onze medestadsbewoners de tuin nóg een stukje natuurvriendelijker.